Web-columns Golf-oorlog 2003
Taalgebruik rond de Irak-oorlog van 2003
Naar aanleiding van de uitzending van VPRO-Vanavond van vrijdag 1 maart 2003 had de redactie van de website van GroenLinks-Leiden mij gevraagd een tijdje een ‘weblog’ bij te houden daarin commentaar te geven op actueel taalgebruik in verband met de voorbereiding van de oorlog in Irak. De stukjes die ik toen geschreven heb, zijn hier verzameld.
5 maart 2003: Hoezo: “pre-emptive strike”?
7 maart 2003: Feiten en besluiten
12 maart 2003: “Terroristenstaat” – woord en beeld
21 maart 2003: De semantiek van steunen
27 maart 2003: Waar komt de ‘wil’ van een land vandaan?
Op deze site zijn ook de originele transcripten te vinden van enkele belangrijke toespraken van George W. Bush en Colin Powell, die in deze stukjes becommentarieerd worden –bijvoorbeeld voor wie nog eens zou willen nakijken wat er ook al weer precies beweerd werd over de massavernietigingswapens van het Irakese regime:
- Bush: State of the Union, 29 januari 2002, 4 maanden na de aanslagen van 11 september (o.a. introductie van “as van het kwaad”).
- Bush: State of the Union, 28 januari 2003, op weg naar de aanval op Irak.
- Powell: Verklaring in de Veiligheidsraad op 5 februari 2003.
- Bush: verklaring na de toespraak van Powell.
Hoezo “pre-emptive strike”?
In de plannen van de regering-Bush speelt het idee van de “pre-emptive strike” een belangrijke rol. Ik geef opzettelijk de Engelse term; die duidt nl. een specifiek militair concept aan en dat komt niet goed tot uiting met de veelgehoorde vertaling “preventieve oorlog” (hoewel die de realiteit beter weergeeft; zie onder). Een “pre-emptive strike” is een aanval die een militaire eenheid van het ene oorlogvoerende land uitvoert op een eenheid van de tegenstander, om een verwachte actie van die tegenstander te voorkomen. Dat betekent dat de term een context van oorlogvoering vooronderstelt. In het taalgebruik van de regering-Bush is dat ook het geval: het conflict met Irak wordt sinds januari 2002 voorgesteld als een onderdeel van de “war on terror” (hoe dàt taalkundig kon gebeuren, is een verhaal apart). Volgens die voorstelling van zaken is Amerika dus al in oorlog (o.a. met Irak), en zo is het bedje voor de “pre-emptive strike” als het ware gespreid; het is gewoon een van de dingen die je in een oorlog moet kunnen doen. Maar velen hebben de oorlogsmetafoor voor de strijd tegen het terrorisme niet over willen nemen, niet aan de Europese kant van de Atlantische oceaan, en ook oud-president Carter spreekt in een verklaring tegen de lijn van Bush veelbetekenend over “fighting” en “combating terrorism”, en niet over “war”. In die context is een aanval van het ene leger (of land) op het andere de eerste echte oorlogshandeling. En het is ongehoord dat het beginnen van een oorlog gerechtvaardigd wordt als middel om een aanval door de ander te voorkomen. Alleen binnen een oorlogscontext kan, volgens het gangbare taalgebruik, een “pre-emptive strike” uitgevoerd worden. Het is dan ook helemaal niet gek dat de regering-Bush zelf die term gebruikt en niet “pre-emptive war”, en tegelijk blijft doen alsof we al in oorlog zijn.
Arie Verhagen
5 maart 2003
Feiten en besluiten
Wat is nou eigenlijk precies die “tweede resolutie” waar het almaar over gaat? Meestal wordt gezegd dat het gaat om toestemming voor een aanval, en dat is ook wel terecht. Maar zo staat het niet letterlijk in de ontwerptekst die de VS, Engeland en Spanje hebben ingediend. Zoals gebruikelijk wordt er eerst een hele reeks overwegingen gegeven (“The Security Council, Recalling…, Mindful of…”), en dan volgt als slotakkoord: “Decides that Iraq has failed to take the final opportunity afforded to it in resolution 1441 (2002)”, meer niet.
Nu is dit wel een opvallende formulering. Niet zozeer vanwege het formele karakter (een resolutie is tenslotte een besluit van de Veiligheidsraad), maar vanwege de inhoud van wat er besloten wordt. Normaal is dat je iets ‘besluit’ waartoe je de macht hebt om het, in de nabije of verdere toekomst, uit te voeren; een vervolghandeling dus. Vaak is dat ook als zodanig geformuleerd (“besluiten om weg te gaan, besluiten dat de aanval morgen om 9 uur begint, etc.…”), maar de handeling kan ook wel implicieter blijven, als het besluit zelf vervolghandelingen met zich meebrengt (een rechtbank kan b.v. “besluiten dat de verdachte schuldig is”; hier kan het Engelse decide iets ruimer gebruikt worden dan het Nederlandse besluiten, want je kunt in het Engels wel “decide an issue”, maar in het Nederlands niet “een kwestie besluiten” – wij zeggen dan “beslissen”). Maar het is dus raar om dingen te besluiten die al gebeurd zijn, die geen ‘issue’ meer zijn (b.v. “besluiten weggegaan te zijn”, of “besluiten dat de verdachte op de plaats van het misdrijf is geweest”). Je kunt eventueel wel, gegeven bepaalde overwegingen, “besluiten” dat de verdachte op die plaats “moet” zijn geweest. Je kunt ook een ander werkwoord gebruiken, en op grond van zulke overwegingen concluderen (Engels: conclude) dat de verdachte ergens geweest is (vergelijk het verschil tussen “besluiten” en “concluderen” dat de aanval morgen begint). Het taalgebruik maakt nogal systematisch een verschil tussen wilshandelingen (besluiten) en denkhandelingen (conclusies). En onbetwijfelbare, waargenomen feiten kun je noch besluiten noch concluderen; aan feiten komt geen denken te pas, aan conclusies en besluiten wel.
In het aangehaalde slot van de ontwerpresolutie zit dus een tegenstrijdigheid. Enerzijds wordt er decide gebruikt (men wil de Veiligheidsraad een besluit, met handelingsgevolgen voor de toekomst, laten nemen), anderzijds wordt de inhoud weergegeven als een reeds vaststaand feit. Veelzeggend is de woordkeus van Bush over deze ontwerpresolutie in zijn persconferentie van gisteren (6 maart): “a new resolution stating [mijn cursivering] that Iraq has failed to meet the requirements of Resolution 1441”:… stating, niet: deciding. Hij vervolgde met: “Saddam Hussein is not disarming. This is a fact. It cannot be denied.” De ontwerpresolutie probeert de retorische kracht van feiten (je kunt ze niet tegenspreken, je kunt er niet voor weglopen) in te bouwen in het besluit dat een aanval legitiem moet maken; daarmee wordt het besluit ook gemaakt tot iets waar je niet over na hoeft te denken.
Arie Verhagen
7 maart 2003
Tenzij…
Mijn stukje van gisteren ging over de merkwaardige formulering van het ontwerp van de zogeheten “tweede resolutie”. Kort nadat ik dat had geschreven, dienden de opstellers ervan een amendement op de tekst in (op zich al iets heel bijzonders). Volgens de NRC van vandaag (zaterdag 8 maart, p.5), komt die toevoeging neer op een bijzin bij het oorspronkelijke ‘besluit’: in de nieuwe formulering wordt nog steeds ‘besloten’ (zie mijn commentaar van gisteren) dat Irak gefaald heeft om de handreiking van resolutie 1441 op te pakken, echter ‘tenzij de Raad op of voor 17 maart 2003 concludeert dat Irak heeft getoond volledig […] mee te werken aan de ontwapeningsverplichtingen onder resolutie 1441 […]’. Om te beginnen valt natuurlijk op dat er helemaal geen criteria voor zo’n conclusie worden gegeven, zodat het volgende interpretatieverschil al bij voorbaat is ingebouwd. Maar in wezen staat er nu natuurlijk gewoon onzin. Je kunt niet nu besluiten dat iets het geval is tenzij over een week wordt vastgesteld dat het niet het geval is. Deze formulering impliceert dat het volgende scenario mogelijk is:
- op of voor 17 maart 2003 wil een meerderheid van de Veiligheidsraad concluderen dat Irak volledig meewerkt;
- de VS spreken echter een veto uit over die conclusie;
- daardoor is formeel niet aan de tenzij-clausule voldaan, en is dus het begin van de oorlog officieel gelegitimeerd.
De voorzitter van de Veiligheidsraad zou eigenlijk moeten weigeren deze resolutie in stemming te brengen wegens inconsistentie, zeg maar een vormfout.
Arie Verhagen
8 maart 2003
“Terroristenstaat” – woord en beeld
Eén van de communicatieproblemen van George Bush is dat hij er niet in slaagt om met concreet bewijsmateriaal de wereld ervan te overtuigen dat er een connectie is tussen het regime van Saddam Hussein en het Al-Qaeda-netwerk van Osama bin Laden. Bij (kennelijk) gebrek daaraan worden in het taalgebruik “Irak” en “terrorisme” wel voortdurend in verband met elkaar gebracht. Interessant genoeg is het creëren van die taalkundige ‘link’ in feite voorafgegaan aan het zoeken naar concrete verbindingen. In de “State of the Union” van januari 2002, dus nog maar een paar maanden na de aanslagen van 11 september 2001, sprak Bush voor het eerst in één adem (letterlijk) van Amerikaanse strijd tegen “terroristen en regimes die streven naar het bezit van chemische, biologische of nucleaire wapens”. Het woordje “die” in deze zin is dubbelzinnig; het kan grammaticaal gesproken slaan op alleen “regimes”, maar ook op de combinatie “terroristen en regimes”. Dat er op de wereld regimes zijn met zulke ambities is geen nieuws, en het is op zich dan ook niet genoeg om er nu ineens tegen ten strijde te gaan trekken, want waarom hebben we dat dan niet eerder gedaan, nietwaar? Maar met die dubbelzinnige constructie ontstaat de suggestie dat ook terroristen aan die massavernietigingswapens zouden kunnen komen, via de regimes als het ware. Zo wordt impliciet dus ook de gerechtvaardigdheid van strijd tegen het terrorisme ‘overgedragen’ op strijd tegen dergelijke regimes, die dan ook prompt “terreurregimes” gaan heten.
Pas een half jaar na de eerste taalkundige gelijkschakeling van Irak en Al-Qaeda ging de regering-Bush pogingen in het werk stellen om concrete connecties te vinden. Zoals bekend is dat tot nog toe niet erg goed gelukt, ondanks suggesties van het tegendeel, en is dat nu ook een deel van Bush’ communicatieprobleem. Maar in het taalgebruik werd de gelijkschakeling steeds sterker, en geheel zonder kracht is die beeldvorming toch bepaald niet. Zo sprak de communicatie-adviseur Kai van der Linden in een discussie bij Nova op 19 februari 2003:
Elf september heeft bewezen dat er mensen zijn, goed georganiseerd, gefinancierd door terroristenstaten, zoals Irak, maar ook Pakistan en Saudi-Arabië, die ons het leven zuur willen maken […] dan moet je niet raar opkijken als daar een keer wat aan gebeurt.
Wat mij vooral opviel was niet eens zozeer wat Van der Linden nu precies zei (al is dat op de keper beschouwd nogal een enormiteit), maar vooral dat niemand van de anderen erover viel, ook niet de (overigens voortreffelijke) gespreksleider en de andere deelnemers, die bepaald niet allemaal pro-Bush waren, integendeel. Het beeld waarin “11 september” en “Irak” met elkaar versmolten zijn, gewoon twee kanten van dezelfde medaille, is in onze hoofden intussen toch al stevig verankerd geraakt, of je er nu in ‘gelooft’ of niet. Soms is dat ook te zien in een echt beeld, wat op zich de vermenging natuurlijk weer versterkt. Op de website van Nova (www.novatv.nl) is informatie over het conflict tussen de VS en Irak te vinden in een dossier met deze banner:
Dat ‘zegt’ genoeg, lijkt me.
Arie Verhagen
12 maart 2003
Onvermijdelijk
Dit was al een van de meest ergerlijke woorden van de laatste dagen, maar vandaag, ‘de dag van de waarheid’ afgekondigd door George W. Bush op de Azoren, liep het helemaal de spuigaten uit. Het is een van die woorden en constructies waarmee handelende personen buiten beeld gewerkt kunnen worden. Geen taal kan zonder, maar het blijft altijd zaak op je qui-vive te zijn als het gebruikt wordt. De basis ervan is een werkwoord: “vermijden”. Bij een werkwoord horen in principe deelnemers: iemand of iets die het doet, en eventueel, zoals hier, iemand of iets waarmee het gedaan wordt. Maar de rol van degene die het doet is niet altijd te specificeren, en dan kun je als taalgebruiker dus speciale middelen inzetten, b.v. de lijdende vorm (“moet vermeden worden”), maar ook achtervoegsels zoals “-baar” en “-lijk”. “De dood is onvermijdelijk” –dat is nu eenmaal zo, zo is de natuur, er is juist niemand of niets die zelfs maar als een handelende persoon (iemand die de dood vermijdt?) voorgesteld zou kunnen worden. Is niks mis mee.
Maar nu horen we om de haverklap een interviewer aan een deskundige vragen: “Denkt u dat de oorlog onvermijdelijk is?”, en de deskundige antwoordt: “Ja, nu is de oorlog echt niet meer te vermijden.” Tja. Stel je de situatie voor dat George Bush aan Tony Blair vraagt: “Denk je dat een oorlog nu onvermijdelijk is?” Waarom is dat raar taalgebruik, en waarom zou de vraag “Denk je dat we een oorlog nu nog kunnen vermijden?” niet zo raar zijn? Omdat in die situatie de suggestie die van het woord “onvermijdelijk” uitgaat (je weet niet wie je je in de rol van vermijder van de oorlog zou moeten voorstellen, de oorlog is een soort natuurverschijnsel) zo zonneklaar in strijd is met de feitelijke macht van de gebruiker van het woord. Als correspondenten en deskundigen in het journaal praten over het “onvermijdelijke”, klopt dat beeld wellicht met hun gevoel van onmacht, maar intussen wordt daarmee wel buiten beeld gehouden dat het specifieke regeringsleiders en diplomaten -kortom: mensen- zijn die de oorlog niet wensen te vermijden.
In feite wordt die menselijke verantwoordelijkheid op allerlei manieren weggewerkt, ook door beeldspraak. Een kop in een krant van vandaag meldde dat “de storm nadert”. Colin Powell zei: “Het venster van de diplomatie gaat nu dicht”. Waardoor? Door de wind?
Dat dit soort dingen bepaald betekenisvol zijn, kun je goed zien aan de formuleringen van politici zelf. Colin Powell zei vandaag ook “Saddam Hussein kan de aanval nog vermijden door te vertrekken”, en natuurlijk niet, in de lijdende vorm: “De aanval kan nog vermeden worden als Saddam Hussein vertrekt”. Zo wordt de verantwoordelijkheid van Saddam Hussein voor wat er gebeurt zo groot mogelijk gemaakt, en die van anderen, Powell incluis, daarmee vrijwel nihil.
Arie Verhagen
17 maart 2003
De semantiek van steunen
Het hoofdartikel van de NRC van vandaag (21 maart 2003) stelt naar aanleiding van het standpunt van Wouter Bos over de inmiddels uitgebroken oorlog vast “dat de PvdA-leider te vaak vlucht in semantiek”. De commentaarschrijver licht toe: “Het conflict met het CDA eerder deze week in de Kamer kon volgens hem ontstaan omdat hij tijdens het debat verrast werd door het begrip politieke steun. Deze woorden stonden namelijk niet letterlijk in de brief aan de Kamer waarover Bos was geconsulteerd”, terwijl die brief toch evident “één grote politieke steunbetuiging voor de oorlog” was. Nu is de semantiek de leer van de betekenis, en als taalkundige behoor je natuurlijk blij te zijn als zo’n centraal onderdeel van je vak zomaar in een hoofdartikel van een vooraanstaand dagblad opduikt. Maar eigenlijk is er in het taalgebruik van Bos iets anders aan de hand dan de NRC suggereert. In een persbericht direct na het begin van de oorlog op 20 maart schreef de PvdA:
“Wij hebben tot in de laatste Kamerdebatten daarbij ook zelf gezegd dat als de oorlog eenmaal begint en wij moeten kiezen tussen Saddam Hussein of de geallieerden, ook wij zullen kiezen voor de geallieerden.”
Ik heb dat in die woorden zelf niet zo gehoord, moet ik zeggen, maar so wie so is dat gebruik van de toekomende tijd eigenaardig: als je weet hoe je zult kiezen, dan kun je het nu ook, lijkt mij. Maar goed, misschien heb ik iets gemist. Hoe dan ook, ook anderen hebben hun vragen. In een toelichting op de website van de PvdA schrijft Bos nu, in antwoord op de vraag van kennelijk verontruste PvdA-ers of de PvdA nu de VS en Engeland “steunt” in hun oorlogsvoering:
“Ik heb me na alle verwarring van de afgelopen week voorgenomen het woord politieke steun niet meer te gebruiken. […] Maar ons standpunt betekent natuurlijk wel dat, nu het oorlog is, we hopen dat de geallieerden zo snel mogelijk winnen, met zo min mogelijk slachtoffers.”
Maar de vraag van de PvdA-leden was niet wat Bos hoopt, maar wat hij steunt. Wat woorden betekenen wordt bepaald door de manier waarop ze in de taalgemeenschap gebruikt worden, en net zo min als je (anders dan Humpty Dumpty) de woorden kunt laten betekenen wat je wilt, kun je het bestaan van een woord negeren zolang het gebruikt wordt. Betekenen steunen en hopen dan (ongeveer) hetzelfde? Wel, het zijn allebei positieve kwalificaties en ze zijn in principe allebei op de toekomst gericht. Daardoor kan Bos het tweede gebruiken alsof het parallel loopt met het eerste. Een eerste verschil is echter dat steun betrekking heeft op mensen of dingen, maar hoop op gebeurtenissen: je steunt iets of iemand, maar je kunt niet “steunen dat ze winnen”, terwijl je anderzijds wel zoiets kunt hopen. Daartegenover kun je juist niet zeggen dat je “Bos hoopt”, bijvoorbeeld. Je kunt natuurlijk wel op Bos hopen, maar dat betekent ook alleen maar dat je zelf niets doet. Dat hangt ermee samen dat steun te maken heeft met standpunten, hoop echter niet: je kunt best “hopen dat het mooi weer wordt”, of “op mooi weer hopen” (of, dus, “op Bos hopen”), maar het heeft geen zin om steun aan een bepaald soort weer te geven. Wat is dus het geval? Bos verkoopt, in de laatste zin van het bovenstaande citaat (“Ons standpunt betekent dat …”) iets dat geen standpunt is (“hopen”) alsof het dat wel is.
Dat is geen vluchten in semantiek, dat is het ontlopen ervan.
Arie Verhagen
21 maart 2003
Waar komt de ‘wil’ van een land vandaan?
In de Volkskrant van vanochtend (27 maart) rapporteert Paul Brill dat Bush gisteren in een toespraak uitrekende dat de oorlog tegen Irak wereldwijd inmiddels gesteund wordt door 1,18 miljard mensen. Hij had de inwoneraantallen opgeteld van de landen die tot de ‘coalition of the willing’ behoorden (Nederland werd deze keer overigens niet expliciet genoemd). Daarbij telde hij dus mensen als Tony Benn en Gretta Duisenberg mee, schreef Brill. Terecht natuurlijk, maar heel bijzonder is die manoeuvre van Bush niet. En juist dat het weinig bijzonders is, is weer veelzeggend. Hoe is het verklaarbaar dat zo’n voorstelling als Bush geeft zomaar kàn, dat we überhaupt begrijpen wat hij bedoelt? Een belangrijke achtergrond daarvan wordt gevormd door de meest fundamentele metafoor die het taalgebruik en denken over relaties tussen staten beheerst, nl. de personificatie, de impliciete voorstelling van de staat als een persoon. Om te praten over relaties tussen landen maken we veelvuldig gebruik van het ‘model’ van relaties tussen mensen. Het gedrag van mensen, zo is in ieder geval het beeld, wordt bepaald door hun bedoelingen, hun voorkeuren en hun belangen. Die hangen bovendien met elkaar samen, de handelingen van individuen zijn in principe consistent en doelgericht; een persoon is een coherent geheel –anders overleeft-ie niet. Dat soort eigenschappen wordt allemaal overgedragen op staten en andere complexe collectieven door de persoon-beeldspraak. Als we een bepaalde handelwijze van een staat willen verklaren, vragen we ons af wat daar ‘de’ bedoeling van zou zijn, want dat is de manier waarop we het gedrag van een normaal persoon verklaren. Moeiteloos kennen we allerlei geestelijke en emotionele vermogens toe aan collectieven: De Arabische ‘wereld’ wordt ‘vernederd’, ‘Amerika’ heeft een ‘plan’ voor hegemonie, diverse “countries” zijn “willing”, enzovoorts. Wat door de metaforische voorstelling van een staat als een persoon vooral onzichtbaar gemaakt wordt, zijn tegenstrijdigheden binnen de staat, een persoon is immers een doelgerichte, coherente eenheid. De culminatie daarvan is het begrip “nationaal belang”. Personen hebben belangen, dat is duidelijk, maar hoe zit dat eigenlijk met naties? De metaforische versterking van de ‘eenheid’ van een natie onderdrukt het inzicht dat wat het nationaal belang genoemd wordt, nooit meer is dan het belang van een deel van de bevolking, en vaak regelrecht in strijd is met de persoonlijke belangen van veel inwoners. En discussie over de gerechtvaardigdheid van gemaakte keuzes wordt zo op zijn minst lastiger.
En ja: diezelfde metaforische eenheid maakt dat Bush zonder veel moeite alle inwoners van ‘bereidwillige’ landen over één kam kan scheren, en dat iemand er nadrukkelijk op moet wijzen dat daar eigenlijk heel vreemde implicaties aan zitten.
Arie Verhagen
27 maart 2003
P.S. De metaforische voorstelling van de staat als een persoon is uitvoerig geanalyseerd door George Lakoff, o.a. in een (internet-)publicatie over de Golfoorlog van 1991 (“Metaphor and War: The Metaphor System Used to Justify War in the Gulf”), en in zijn boek Moral Politics van 1996.
“Doorgaan?”
Het is verschillende mensen opgevallen dat George W. Bush zijn officiële toespraken sinds enige tijd anders afsluit dan zijn voorgangers. Het was altijd gewoonte dat een Amerikaanse president, als hij de natie per televisie toesprak, eindigde met “May God bless America”, maar sinds een tijdje sluit Bush soms af met “May God continue to bless America”. In een recent boek heeft Bruce Lincoln (Holy Terrors: Thinking About Religion after September 11. Chicago: University of Chicago Press, 2002) laten zien wat de eerste keer was dat Bush dit gebruikte: 7 oktober 2001, bij zijn aankondiging van de aanval op Afganistan. Een paar weken daarvoor, aan het eind van zijn toespraak tot de verenigde Amerikaanse volksvertegenwoordiging op 20 september 2001, 9 dagen na 11 september, was hij nog geëindigd met “may God grant us wisdom and may he watch over the United States of America.” Lincoln analyseert de functie ervan tegen de achtergrond van het feit dat Bush zijn politieke doelen, en de aard van de strijd tegen Al-Qaeda en het Taliban-regime, niet direct in religieuze termen kon duiden, ten eerste omdat de staat waarvan hij het hoofd is officieel een seculiere grondslag heeft, en ten tweede omdat hij moslims als zodanig niet tegen zich in het harnas moest jagen. De toevoeging in “Moge God Amerika blijven zegenen” suggereert dan, zonder dat het met zoveel woorden gezegd wordt, dat het Amerikaanse beleid een stevige basis heeft in het christelijk geloof, waarmee hij verder gaat dan zijn voorgangers, die met de formule “God zegene Amerika” alleen maar een wens deden.
Wat Lincoln niet expliciet zegt (al gaat hij een eind in die richting), is dat dit taalgebruik ook nog eens het karakter van een argument heeft, nl. ter rechtvaardiging van beslissingen in het recente verleden. De traditionele formule is alleen maar op de toekomst gericht, maar met “blijven” erbij komt er een verwijzing naar het recente verleden, doorlopend tot in het heden, bij. De uitspraak “ik wens dat God ons blijft zegenen” impliceert: hij zegent ons nu, dus kennelijk kunnen onze meest recente handelingen zijn goedkeuring wegdragen. Het feit dat Bush deze formule herhaald heeft (met name in de State of the Union van januari 2003), is in het bijzonder betekenisvol: op 7 oktober 2001 was er nog niet veel eigen beleid waarvoor hij goddelijke goedkeuring kon claimen, maar in januari 2003 wel: de publicitaire, diplomatieke èn militaire voorbereiding van de aanval op Irak was al een tijdje in volle gang, en dat vond God kennelijk allemaal goed.
Arie Verhagen
4 april 2003
‘niet wetend…’
Zowel in de Volkskrant als in de NRC van maandag 7 april stond prominent een persbericht van Reuters afgedrukt, dat heel wat lezers weer aan de walgelijkheid van de oorlog herinnerde: de 12-jarige Ali Ismaeel Abbas was van het ene moment op het andere zijn moeder, zijn vader, zijn broer, en allebei zijn armen kwijt. Dat het persbureau deze informatie niet ‘binnen’ hield, valt te prijzen. Ze zullen het dus wel niet slecht bedoeld hebben, maar toch. Het begint al in het begin, waar het “de oorlog” is die “zijn leven verwoestte”; ach ja: die gekke oorlog, die is toch wel een onbetrouwbaar en slecht sujet, hè? Maar goed, personificaties zijn zo gewoon, ook voor de meest inhumane zaken, dat ik er niet echt boos meer van kan worden. Maar bij de laatste zin van het volgende stukje knapte er bij mij iets heel erg:
… Ali is ontroostbaar. “Wij wilden helemaal geen oorlog. Ik was er doodsbang voor. Waarom hebben ze ons gebombardeerd? Ons huis was maar een oud krot”, zegt de jongen, niet wetend dat de wijk waarin hij woonde werd omgeven door militaire installaties.
De schrijver van het persbericht wil de rauwe werkelijkheid niet verbloemen. En hij begrijpt dat Ali geen rechtvaardiging voor deze ellende kan zien en een retorische waarom-vraag stelt, dus dat vermeldt hij ook. Maar dan gaat hij toch proberen om te voorkomen dat wij, lezers, dezelfde conclusie trekken als Ali. Hij zal ons even vertellen wat het antwoord is op Ali’s vraag: er stonden militaire installaties in de buurt van waar hij woonde; vandaar. Jammer dat Ali dat niet wist, dan had hij misschien wel kunnen verhuizen, of zo? De vernietiging van Ali’s leven is uiteindelijk de schuld van de Iraakse censor. Of niet soms?
Arie Verhagen
8 april 2003